Top 10 must-see plekken in Frankrijk
Frankrijk staat bekend om zijn belangrijke culturele erfgoed, uitzonderlijke keuken en aantrekkelijke landschappen, waardoor het het meest bezochte land ter wereld is. Van het zien van oude…
Inhoudsopgave
Het belangrijkste dorp van Folegandros, Chora, ligt op een steile klif van 200 meter hoog met uitzicht op de Egeïsche Zee. Dit winderige Cycladische eiland – ongeveer 31 km² met slechts een paar honderd vaste bewoners – is grotendeels onopgemerkt gebleven, zelfs te midden van de Griekse toeristische bloei. De witgekalkte huizen, kerken met blauwe koepels en smalle muilezelpaden roepen een sfeer van tijdloze sereniteit op. Onder de schoonheid van een ansichtkaart schuilt een rijke geschiedenis: oude Dorische kolonisten stichtten de polis Pholegandros in de 5e eeuw v.Chr., en veel later viel het eiland in 1207 onder Venetiaans bestuur. Admiraal Marco Sanudo veroverde Pholegandros in 1207 en behield het voor Venetië tot 1566, toen de Ottomaanse Turken de macht overnamen. De Grieken heroverden Folegandros pas tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog in de jaren 1820, en sindsdien is het onderdeel van het moderne Griekenland gebleven.
De geschiedenis van Folegandros ontvouwt zich in een reeks gewaagde tijdperken. Onder Venetiaanse en later Ottomaanse heerschappij boden de grillige kliffen en afgelegen baaien van het eiland zowel toevlucht als uitdaging. Sterker nog, het dorp Chora werd oorspronkelijk versterkt als een kastro of kasteelnederzetting op een steile landtong – een natuurlijke vesting die dateert uit de middeleeuwen. Bovenop de helling staat het oude Venetiaanse kasteel (herbouwd in 1210), hoewel er weinig ruïnes over zijn. In de 20e eeuw diende Folegandros als een rustige ballingsoord onder het regime van Metaxas, en het behield tot op de dag van vandaag een rustiek, "ijzeren" karakter. De huidige bezoeker zal opmerken dat Folegandros pas in 1830 officieel bij Griekenland werd gevoegd; de erfenis is er een van verzet en zelfredzaamheid.
Het leven op Folegandros is nauw verbonden met de Griekse eilandcultuur. De dorpelingen spreken Grieks van het vasteland (met een Cycladisch accent) en houden vast aan oude tradities die maar weinig toeristische trekpleisters nog in ere houden. Oosters-orthodoxe religieuze centra vormen lokale festivals: bijvoorbeeld het feest van de Ontslapenis van de Maagd Maria (Panagia) op 15 augustus in Chora trekt eilandbewoners voor middernachtelijke liturgieën en dansen. Culinaire tradities draaien om pastorale en maritieme tradities. Zelfgebakken brood wordt hier gevierd: families bakken nog steeds één keer per week grote, houtgestookte broden, waaronder speciale pavlibroden gevuld met pompoen. Hartige kaastaarten zijn specialiteiten van Folegandros – sourotenia (uien-fetataart) en manouropita (manouri-kaastaart) worden gemaakt met lokale geiten- en schapenkazen. Verse zeevruchten – gegrilde octopus, inktvis en de beroemde kleine kreeftjes van het eiland – sieren ook de tafels, vaak vergezeld van handgeplukte kappertjes, olijven, honing en een pittige lokale wijn. Alle lokale producten worden op het eiland verbouwd of verzameld, wat een eeuwenoude agrarische levenswijze weerspiegelt.
Architectonisch gezien is Chora zelf het kroonjuweel van het eiland. Het plein wordt gedomineerd door een vierkante klokkentoren (gebouwd in 1834) en een hoefijzervormige vestingmuur (kastro) waarachter 16e-eeuwse huisjes zijn gegroepeerd. Vanaf hier kijkt men uit over laaggelegen witte huizen tot aan de azuurblauwe zee. Het ruige landschap wordt afgewisseld door steile kliffen, zeegrotten en verborgen baaien: Folegandros is ongeveer 31 km² groot, waarvan bijna het hele binnenland woest en onontgonnen is. Populaire stranden zijn onder andere Agali en Livadaki (met fijn zand) en het meer afgelegen strand van Katergo, dat alleen te voet of per boot bereikbaar is. De 200 meter hoge kalkstenen kaap van Katergo beschut een verzonken baai, die druk bezocht wordt door freedivingers. De stranden en baaien van het eiland zijn vaak minder dan 20 meter breed, een bewijs van de dramatische erosie van dit "ijzeren" eiland. Landinwaarts leiden paden naar oude kapellen (zoals Panagia, daterend uit de 16e eeuw) en zoutpannen in kleine moerassen. Het geheel straalt een ongerept Cycladisch landschap uit: blauw, wit en oker, bijna leeg bij zonsopgang of zonsondergang.
De aantrekkingskracht van Folegandros schuilt juist in de onbekendheid. In tegenstelling tot het nabijgelegen Santorini of Mykonos heeft het geen luchthaven en slechts een paar dagelijkse veerboten, waardoor bezoekers erop gebrand zijn om het eiland te verkennen. Het resultaat is een rustige eilandsfeer zonder drukte. Het afgelegen karakter is deels te danken aan de steile kustlijn (grote cruiseschepen kunnen er niet aanmeren) en de kleinschaligheid van het eiland. Reisleiders merken vaak op dat Folegandros een typisch Grieks dorp is – er zijn slechts drie gehuchten (Chora, Ano Meria, Karavostasis) en één hoofdweg die langs de kust loopt. Om deze redenen is Folegandros veel minder druk dan andere Cycladische eilanden. Zelfs in de zomer vind je er geen hoogbouw of resortketens; in plaats daarvan vind je er door families gerunde pensions, taverna's en ambachtelijke winkeltjes. Deze verborgen parel maakt een bezoek tot een ontdekkingstocht naar het "oude Griekenland", waar je nog steeds het gerinkel van geitenbellen en de zeebries bij zonsondergang hoort.
Bezoekers van Folegandros worden aangemoedigd om bewust te reizen. De accommodaties zijn klein en beperkt, dus reserveer vooraf om lokale bedrijven te steunen. Verken het eiland te voet of per fiets waar mogelijk, aangezien de weinige auto's op het eiland de smalle wegen en schaarse zoetwatervoorraad al belasten. Op de stranden en in de dorpen geldt: laat geen sporen achter: neem al het afval mee en vermijd verstoring van de natuur. Geniet van lokale producten en wijnen om de boeren en ambachtslieden van het eiland te steunen. Houd u tijdens het wandelen aan de gemarkeerde wandelpaden om erosie van kwetsbare bodems te voorkomen. Tot slot, kleed u bescheiden in de oude kerken en dorpen en spreek zachtjes uit respect voor de traditie. Door deze eenvoudige gebruiken in acht te nemen, kunnen toeristen bijdragen aan het intact houden van de cultuur van Folegandros en het florerende ecosysteem.
De ongerepte wildernis van Spitsbergen – het thuis van de ijsbeer – is bijna even beroemd als afgelegen. Deze Noorse archipel (totaal oppervlak ~61.022 km²) ligt ruim binnen de poolcirkel. Beroemd om zijn met sneeuw bedekte fjorden, 1700 meter hoge toppen en eindeloze gletsjers, ligt Spitsbergen werkelijk aan de rand van de natuur: ongeveer 60% van het land bestaat uit ijs. En toch, ondanks het spectaculaire landschap, wordt het nauwelijks bezocht, behalve door onverschrokken reizigers. De Nederlandse ontdekkingsreiziger Willem Barentsz "ontdekte" Spitsbergen hier in 1596, maar de Arctische grens begon pas eeuwen later bescheiden te ontwikkelen. In tegenstelling tot het vasteland van Noorwegen is Spitsbergen nooit dichtbevolkt geweest: de hoogste bergtop (Newtontoppen, 1717 m) torent hoog uit boven een gebied waar ooit ijsberen, walrussen en sneeuwuilen rondzwierven. Tegenwoordig wonen er hier het hele jaar door slechts zo'n 3000 mensen (voornamelijk in Longyearbyen en twee Russische mijnstadjes, Barentszburg en Pyramiden). Die geringe bevolkingsdichtheid weerspiegelt de rustige sfeer van Spitsbergen – het is een "wilde" bestemming, ver weg van alledaags toerisme.
De moderne geschiedenis van Spitsbergen is nauw verbonden met de verkenning van het Noordpoolgebied. De archipel verscheen voor het eerst in middeleeuwse Noorse sagen (als "Svalbarði"), maar werd pas in breder Europa bekend na de reis van Barentsz in 1596. In de 17e eeuw doken er kampen op voor de zeehondenjacht en de walvisvaart, en een tijdlang vochten bemanningen uit Engeland, Nederland en Denemarken om winstgevende fjorden. Toch vestigde geen enkel land zich echt op Spitsbergen tot eind 19e eeuw, toen er steenkool werd ontdekt. Begin 20e eeuw stichtten Noorse en Russische mijnwerkers de permanente steden Longyearbyen (gesticht in 1906) en Barentszburg. In 1920 gaf de Vredesconferentie van Parijs Noorwegen formeel soevereiniteit via het Spitsbergenverdrag, dat in 1925 van kracht werd. Het verdrag demilitariseerde de eilanden ook en garandeerde alle ondertekenende landen gelijke toegang tot visserij- en mineraalrechten. Zo werd Spitsbergen een unieke internationale ruimte: het Noorse recht is van toepassing, maar Polen, Italië, China en andere landen hebben er ook onderzoeksstations. Na de Tweede Wereldoorlog behield de Sovjet-Unie (later Rusland) nederzettingen; tegenwoordig werken er nog steeds tientallen Russische burgers in de kolenmijnen van Barentsburg en Pyramiden. Gedurende deze veranderingen bleef Spitsbergen een arctisch en eenzaam wezen.
Cultureel gezien is Spitsbergen een mengelmoes van Arctische tradities zonder inheemse bevolking. Norsk (Noors) is de officiële taal, maar je hoort ook Russisch spreken in de oude mijnstadjes, en Engels is de lingua franca onder internationale wetenschappers. De kolonisten in de regio brachten een ruige, overlevingsmentaliteit mee. Zo werd de hymne "Svalbardkatedralen" in 1948 geïmproviseerd om het licht dat na de winter terugkeerde te eren. De gemeenschap viert seizoensfestivals: Longyearbyen organiseert PolarJazz in de winter en Dark Season Blues in oktober, waarmee het lange, donkere seizoen wordt gemarkeerd. De keuken van Spitsbergen weerspiegelt wat hier kan worden verscheept of gejaagd: lokale specialiteiten zijn onder andere Svalbard-rein (een kleine ondersoort rendier) en Arctische char uit gletsjerrivieren. Zelfs het plukken van bessen (bergbramen, kraaiheide) gebeurt met zorg, aangezien deze vruchten rijpen in de korte zomer. In de praktijk wordt het meeste eten uit Noorwegen geïmporteerd, maar gasten kunnen in de stad flatbrød (knapperig platbrood), rijke lamsstoofschotels en gebak uit houtovens proeven. Brandstof (voor warmte en voedselbereiding) is duur, dus in sommige berghutten staan nog steeds gemeenschappelijke houtkachels. Of ze nu Noorse patrouilleofficieren of promovendi zijn, de inwoners van Spitsbergen delen een diep respect voor het meedogenloze klimaat van het eiland – een visie die meer gericht is op overleven dan op frivool toerisme.
De natuurmonumenten van Spitsbergen zijn verbluffend. Het is een van de noordelijkste bewoonde gebieden ter wereld, met middernachtzon van eind april tot eind augustus en poolnacht van eind oktober tot half februari. Nationale parken en natuurreservaten bestrijken bijna de hele archipel: zeven nationale parken en 23 natuurreservaten beschermen die fauna en dat landschap. In de zomer bruist de toendra van het leven: poolvossen, kuddes kortbenige Spitsbergenrendieren en tienduizenden migrerende zeevogels (noordse stormvogels, drieteenmeeuwen). Er zijn veel zeezoogdieren in het ijskoude water – walrussen rusten uit aan de kust en narwallen en beluga's zwemmen voor de kust. De bekendste zijn de ijsberen (Spitsbergen heeft er zo'n 3.000 tot 4.000) die rondzwerven op het pakijs en de eilanden; borden en lokale wetgeving raden reizigers ten zeerste af om wilde dieren te benaderen of te voeren.
Longyearbyen heeft felgekleurde houten huizen (voorheen mijnwerkersverblijven) langs de Hoofdstraat. Bezienswaardigheden zijn onder andere de Svalbardkerk (de noordelijkste kerk ter wereld) en het kleine, informele Svalbardmuseum, dat de Arctische verkenning documenteert. In het noorden is Ny-Ålesund een onderzoeksgemeenschap waar een standbeeld van Lenin nog steeds als relikwie staat. Vlakbij, in de zeetunnel, ligt de Svalbard Global Seed Vault – een versterkte kluis ingebouwd in de permafrost ter bescherming van de gewassen van de wereld (hoewel toegang speciale toestemming vereist). Een merkwaardig gezicht is Bereneiland: een enkele meteorologische hut en vier verzorgers in de zomer, die wonen waar de Golfstroom daadwerkelijk kruist. De meeste reizigers komen echter voor de wildernis: gletsjertochten vanuit Longyearbyen bereiken afkalvende fronten zoals de 10 km brede Nordenskiöldbreen. Kajakken tussen ijsbergen, hondensleeën op bevroren lagunes en het aanschouwen van het noorderlicht zijn de echte hoogtepunten.
Waarom voelt Spitsbergen nog steeds onontdekt? De geografie en het beleid houden dat zo. De hoge breedtegraad (78-80° NB) van de archipel en de arctische omstandigheden maken dat weinigen het kunnen uithouden. Slechts een handvol cruiseschepen of chartervluchten arriveert elke zomer (het totale aantal buitenlandse toeristen bedraagt slechts tienduizenden per jaar). De regering van Spitsbergen reguleert het toerisme strikt: bepaalde gebieden vereisen vooraf vergunningen en begeleide toegang om delicate onderzoeksresultaten te beschermen. Bovendien zijn de prijzen hier erg hoog (alles moet per schip worden aangevoerd), dus nonchalant "rondreizen" wordt afgeraden. Gezamenlijk heeft dit overtoerisme voorkomen. Sterker nog, het verre noorden is toegankelijker geworden door nieuwe middelen: Noordpoolexpedities vertrekken soms vanuit Spitsbergen. Toch blijft Spitsbergen voor de meeste reizigers een vaag wit stipje op de kaart – aantrekkelijk afgelegen, duur en slechts matig gepromoot in reisgidsen. Deze eenzaamheid is het verkoopargument.
Een verantwoord bezoek aan Spitsbergen is van het grootste belang. Alle reizigers moeten zich houden aan strenge milieuregels: de Noorse wet verbiedt het meenemen van niet-inheemse soorten (zelfs zaden) en vereist veiligheidsmaatregelen voor beren in het veld. Kamperen is in de meeste gebieden toegestaan, maar kampvuren zijn verboden buiten aangewezen zones om brand te voorkomen; verzamel in plaats daarvan drijfhout. Toeristen moeten erkende gidsen gebruiken voor gletsjerwandelingen of sneeuwscootertochten, die de veiligheid en etiquette voor wilde dieren handhaven. Laat geen afval achter: plastic afval kan eeuwenlang in het Noordpoolgebied achterblijven. De CO2-voetafdruk is ook hier een punt van zorg – veel bedrijven compenseren vluchten en promoten het bewustzijn van "laatste kans toerisme". Kortom, voorzichtig omgaan met Spitsbergen betekent het kwetsbare poolecosysteem en de Noorse zorgplicht, zoals vastgelegd in het Spitsbergenverdrag, respecteren.
De idyllische grachten en rietgedekte huisjes van Giethoorn lijken wel een sprookje. Dit dorp in Noord-Overijssel (oppervlakte ~38,5 km²) staat bekend om zijn 'geen wegen' in de historische kern. Giethoorn, in de middeleeuwen gesticht door turfstekers, ligt op een cluster van kleine eilandjes, doorsneden door waterwegen. Zelfs vandaag de dag vindt vervoer door de oude stad plaats met houten punters (platbodems) of trage, fluisterende elektrische sloepen; auto's kunnen het netwerk van kanalen simpelweg niet bevaren. Met slechts zo'n 2800 inwoners doet Giethoorn zijn bijnaam 'Venetië van het Noorden' alle eer aan. In de zomer wemelt het in de grachten van roeiers en picknickers op het water, terwijl zwanen langs bloementuinen glijden. Maar achter deze ansichtkaartcharme ligt een omgeving die is gevormd door natuur en geschiedenis: het dorp is ontstaan uit turfwinning en grote overstromingen, en wordt omringd door Nationaal Park Weerribben-Wieden, het grootste laagveenmoeras van Noordwest-Europa.
Het verhaal van Giethoorn is geschreven in zijn waterwegen. De naam van het dorp dateert naar verluidt uit de 13e eeuw: de lokale overlevering vertelt dat middeleeuwse kolonisten na de catastrofale Sint-Elisabethvloed van 1170 stapels wilde geitenhoorns ontdekten en het gebied "Geytenhoren" noemden, later Giethoorn. Na verloop van tijd werden de Hemmen (veenmoerassen) bedijkt en gebruikt als brandstof. In de 18e eeuw spoelden twee verwoestende overstromingen (1776 en 1825) vele smalle veenruggen weg, waardoor clusters van hoge "velden" achterbleven, gescheiden door water. Om het afgestoken veen te transporteren, groeven de bewoners kanalen die nu het plan van het dorp bepalen. Tegen de 19e eeuw was Giethoorn een bloeiende veengemeenschap; pas nadat het veen rond 1920 was uitgeput, begon het toerisme te groeien. In 1958 bracht de Nederlandse film Fanfare, opgenomen in de straten van Giethoorn, nationale aandacht voor dit autovrije gehucht. Die bescheiden roem groeide langzaam toen buitenlandse toeristen het unieke erfgoed van Giethoorn ontdekten.
De cultuur van Giethoorn weerspiegelt het traditionele Nederlandse plattelandsleven. De lokale taal is Nederlands (Overijssels dialect) en het dorpsleven draaide ooit om familieboerderijen. Sommige huishoudens onderhouden nog steeds traditionele ambachten: rieten daken en houtsnijwerk als decoratie. Seizoensgebonden evenementen kenmerken de kalender: bijvoorbeeld een jaarlijkse lentebloemenmarkt en een kleinschalig muziekfestival op het plein. De keuken is klassiek Hollands: denk aan stevige erwtensoep, gerookte paling uit nabijgelegen water en zoete poffertjes. Een veelvoorkomende traktatie zijn krentenbollen (rozijnenbollen) in bakkerijen, en tijdens feestdagen verkopen de lokale bevolking oliebollen (gefrituurde donuts). Omdat Giethoorn deel uitmaakt van Overijssel, staan lokale specialiteiten zoals Twentse stroopwafels en Holstein kaas op de menukaart. Het leven in Giethoorn verloopt in het tempo van de grachten: vredig, gemeenschappelijk en afgestemd op de natuur. Inwoners waarderen hun rust; Zoals een reisverslaggever opmerkte, grapte Robert Plant ooit dat het concert in Giethoorn wilder aanvoelde dan elk tuinfeest waar hij ooit had gespeeld, maar dat er op die avond minder mensen waren dan op de bruiloften die hij had bijgewoond – een veelzeggend commentaar op de intieme culturele scene van het dorp.
De belangrijkste bezienswaardigheid is het dorp zelf: rijen lage boerderijen met rieten daken, elk op een eigen eilandje, verbonden door tientallen houten loopbruggen. Giethoorn telt maar liefst 176 houten bruggen over de grachten. Veel huizen dateren uit de 18e en 19e eeuw en zijn gebouwd in een klassieke 'Veenlandse' stijl (eenvoudige rechthoekige bakstenen met rieten daken en groene luiken). De waterwegen zijn allemaal opmerkelijk schoon en omzoomd met weelderige tuinen met hortensia's en hosta's, die elk voorjaar en elke zomer een levendige galerij vormen. Buiten het dorp grenst Giethoorn aan Nationaal Park Weerribben-Wieden (ongeveer 105 km²) – een uitgestrekt moeras van meren, moerassen en rietvelden. Hier kunt u otters in de grachten zien glijden, zwarte sterns en futen op het water, of reigers die langs de oevers vissen besluipen. Toeristen kunnen roeiboten of kano's huren en geruisloos over smalle zijrivieren het wilde moeras in varen, of fietsen over de dijkpaden boven het riet. In de winter, wanneer de grachten bevriezen, verandert Giethoorn in een schaatsparadijs; de lokale bevolking bouwt er zelfs ijshutten en kerft kanalen in het dooiende ijs. Het hele jaar door geeft de harmonie van huis, gracht en tuin Giethoorn zijn "betoverende dorpskarakter".
Giethoorns bekendheid is gegroeid, maar het voelt nog steeds afgelegen. Het dorp ligt aan de grote snelwegen – de dichtstbijzijnde snelweg ligt enkele kilometers verderop – en was tot voor kort vooral bekend bij Nederlandse toeristen. De afgelegen ligging (geen doorgaande wegen) draagt bij aan de rust: auto's zijn in de oude kern verbannen. De beperkte bezoekersfaciliteiten van Giethoorn (een paar bootverhuurbedrijven, fietsverhuurbedrijven en familieherbergen) zorgen ervoor dat het zelfs in de zomer rustig is. Het is zeldzaam om tourbussen door smalle dorpsstraatjes te zien rijden; de meeste toeristen komen aan via begeleide boottochten of op de fiets vanuit nabijgelegen plaatsen zoals Steenwijk. Deze bescheiden aard maakt het 'onontdekt' in de zin van ingetogen: hoewel Instagram vol staat met foto's, is de plek ontsnapt aan grootschalige commercialisering. Bezoekers plannen meestal een overnachting om te genieten van de vroege ochtenden of avonden op het water, wanneer de grachten mistig zijn en er vrijwel geen andere boten zijn.
Reizigers naar Giethoorn dienen zich als vriendelijke gasten te gedragen. Omdat kanalen de enige "wegen" zijn, moeten watersporters zich aan de snelheidslimieten houden (de 5 km/u-regel) om oevererosie en schade aan huizen door de kielzog te voorkomen. Sommige aanbieders vereisen elektrische of stille motorboten, wat wordt aanbevolen om geluidsoverlast en brandstofverspilling te minimaliseren. Pelgrims te voet wordt verzocht de voetgangersbruggen correct te gebruiken en zich niet op privétuinen te begeven. De afvalvoorzieningen in het dorp zijn beperkt, dus het is cruciaal om plastic en recyclingmateriaal mee te nemen. In het voorjaar moeten wilde bloemen aan de rand van het kanaal ter plekke worden bewonderd, niet geplukt. Tot slot draagt het ondersteunen van lokale bedrijven – bijvoorbeeld door pannenkoeken te eten in een café aan het water of handgemaakte kunst te kopen – eraan bij dat het toerisme Giethoorn ten goede komt zonder het karakter ervan te schaden. Met respectvol gedrag kunnen bezoekers genieten van de rust van Giethoorn zonder het ritme van het leven op het water te verstoren.
De ligging aan de rivier tegen de Pohorje-heuvels geeft Maribor een schilderachtige charme. De tweede stad van Slovenië (inwoners: circa 96.000) ligt aan de rivier de Drava, waar weelderige wijngaarden uit de heuvels druipen. In tegenstelling tot de bekendere hoofdsteden Ljubljana of Bled, wordt de naam Maribor gefluisterd door degenen die op zoek zijn naar de ouderwetse flair van Oostenrijk-Hongarije. De geschiedenis gaat minstens terug tot de 12e eeuw: de stad werd voor het eerst genoemd als kasteel in 1164 en kreeg in 1254 stadsrechten. Eeuwenlang was Maribor (het Duitse Marburg an der Drau) een strategische Habsburgse grensvesting in Neder-Stiermarken. De stad overleefde middeleeuwse belegeringen door de Ottomanen en groeide uit tot een bruisende regionale hoofdstad. In oktober 1918 wisten Sloveense partizanen onder leiding van Rudolf Maister Maribor te bemachtigen voor de nieuwe staat van Slovenen, Kroaten en Serviërs, en vandaag de dag is het een trotse zetel van de Sloveense cultuur en wijnbouw.
Middeleeuwse steen en barokke baksteen getuigen van het verleden van Maribor. Gotische bouwwerken – met name de 13e-eeuwse kathedraal van Johannes de Doper – vormen nog steeds het hart van de oude stad. De aangrenzende synagoge (gebouwd in de 14e eeuw) is een van de oudste nog bestaande synagogen van Europa; er worden nu culturele tentoonstellingen gehouden. De stadsmuren zijn grotendeels verdwenen, maar drie torens zijn bewaard gebleven: de gele Oordeelstoren, de rode Watertoren en een bakstenen Joodse toren – overblijfselen van de stadsversterkingen. Kasteel Maribor (nu een museum) heeft 15e-eeuwse fundamenten; verspreid over de stad liggen kasteelruïnes op de Piramideheuvel (die zelfs dateren uit de Frankische tijd). In de Renaissance werd het stadhuis in een grootse stijl herbouwd (de arcaden omlijsten nog steeds Glavni trg, het centrale plein). Een opvallend barok icoon is de Drievuldigheidszuil (Pestzuil) (1660) in het midden van het plein, opgericht als dank voor het overleven van een epidemie. Het begin van de 20e eeuw bracht moderne groei: de Nationale Hal (1899) luidde de economische en culturele opkomst van Maribor in, en een jonge ingenieur genaamd Nikola Tesla werkte hier zelfs in 1878-79 aan elektriciteitssystemen. Maribor doorstond later de conflicten van de Tweede Wereldoorlog en de Joegoslavische overheersing, maar veel historische monumenten (mits zorgvuldig gerestaureerd) overleefden de onafhankelijkheid van Slovenië.
Het hedendaagse Maribor omarmt zijn erfgoed met een levendige culturele scene. De oude stad is grotendeels autovrij geworden, met pleinen en straten waar kleurrijke festivals plaatsvinden. Twee keer per jaar is Maribor Culturele Hoofdstad van Europa (in 2012 was het samen met Guimarães Culturele Hoofdstad) om literatuur, muziek en kunst te vieren. Sinds 2020 breidt de reputatie van de stad zich echter uit vanwege de gastronomie: verschillende restaurants in Maribor kregen in 2020 Michelinsterren, en in 2021 werd Slovenië (waar Maribor ook deel van uitmaakte) uitgeroepen tot Europese Regio van de Gastronomie. De lokale keuken combineert smaken uit de Alpen en de Balkan: je vindt er stevige gerechten zoals bograč (stoofpot vergelijkbaar met Hongaarse goulash), kisla juha (koolsoep) en štruklji (knoedels gevuld met dragon, walnoten of kaas). Op de markten vind je volop pompoenpitten (gebruikt in lokale bakkerijproducten en pesto's) en aromatische wilde kruiden. Bakkerijen bakken nog steeds roggebrood en zoete notentaarten (in de zomer ruikt de lucht naar potica gevuld met jam). De wijncultuur van Maribor is legendarisch – de Drava-vallei is de grootste wijnregio van Slovenië. Elk jaar in november wordt Sint-Maarten gevierd met lokale wijn en processies, ter ere van de eeuwenoude wijntraditie. Toerisme omvat nu ook culinaire en wijntours: bezoekers proeven cviček (een lichtrode blend), witte rebulawijnen en briochedesserts. Engels wordt er veel gesproken en Sloveens (een Slavische taal) wordt door oudere gastheren begrepen; Duitse en Italiaanse menu's zijn gebruikelijk vanwege Maribors ligging op het kruispunt van Europa.
De skyline van Maribor is sierlijk met historische torenspitsen en groene heuvels. De middeleeuwse kathedraal met zijn slanke gotische toren blijft een symbool van de stad. Vlakbij staat het oude synagogegebouw, dat nu is omgebouwd voor concerten. Het barokke stadhuis (1662) en pastelkleurige koopmanshuizen staan aan Glavni trg. Beneden aan de Drava onthullen de straten langs de rivier Oostenrijks-Hongaarse bakstenen herenhuizen, de laat-19e-eeuwse synagoge (nu cultureel centrum) en het elegante Oude Wijnhuis aan de Vasten. Deze wijk aan de rivier is wereldberoemd vanwege de Stara trta, 's werelds oudste productieve wijnstok (meer dan 400 jaar oud), naar verluidt geplant door de Tempeliers. Bezoekers kunnen een bezoek brengen aan de Vinag-wijnkelder, een 18e-eeuwse ondergrondse vatenkelder met de rijkste wijncollectie van Slovenië. Een korte wandeling leidt naar de Drava-promenade en de beroemde locatie van het Vastenfestival. Aan de overkant van de rivier stijgt een kabelbaan naar de historische Calvarieberg voor een panoramisch uitzicht over de stad en de kruiswegstaties. Natuurliefhebbers kunnen zich wagen in de Pohorje-heuvels, net buiten de stad: in de zomer zijn het smaragdgroene bossen en alpenweiden, in de winter bedekken nabijgelegen skipistes (Maribor Pohorje organiseert wereldbekerwedstrijden) de hellingen. De Drava zelf is schoon en snelstromend – in het late voorjaar raften of kajakken de inwoners er soms op door de stad.
Maribor blijft "onontdekt", vooral omdat het buiten de belangrijkste toeristische driehoek (Ljubljana-Bled-Piran) ligt. Buitenlandse tourbussen komen hier zelden; het zijn voornamelijk Sloveense bezoekers en een groeiende groep nichereizigers die hier arriveren. Toch heeft Maribor wel degelijk iets te bieden. Het autovrije centrum is een genot om te slenteren, vooral in de seizoenen waarin de wijnbladeren van groen naar goud verkleuren. In tegenstelling tot bekendere hoofdsteden is Maribor heerlijk relaxed – zelfs 's avonds hoor je accordeonmuziek uit een straatcafé of zie je inwoners bier drinken bij kaarslicht. Dankzij de kleinschaligheid kun je de belangrijkste bezienswaardigheden in een weekend bekijken en je vervolgens terugtrekken in een lokaal pension te midden van de wijngaarden. De verborgen pareltjes van de stad zijn ook te danken aan haar bescheiden presentatie: je zult er geen monumentale souvenirwinkels zien, maar wel gezellige boerenmarkten (een heropleving van middeleeuwse tradities) en moderne kunstinstallaties die een jeugdige stedelijke cultuur weerspiegelen. Kortom, Maribor komt langzaam op de radar van ‘cool travel’, maar de stad voelt nog fris aan en is nog niet overspoeld door toeristen.
Bezoekers moeten Maribor behandelen als het thuis van een oude vriend: te voet of op de fiets, waar mogelijk (de oude stad is compact en veel is autovrij). Koop wijn rechtstreeks bij coöperaties en kleine wijnboeren om lokale producenten te steunen. Verblijf in familiepensions of ecolodges in plaats van multinationale ketens, om de inkomsten uit toerisme binnen de gemeenschap te houden. Respecteer de rust van de avond in oude wijken (veel Slovenen eten vroeg). Houd u bij wandelingen in Pohorje of in de wijngaarden aan de gemarkeerde paden om de kwetsbare subalpiene flora te beschermen. Let in het Lent-gebied en de parken langs de rivier op zwerfvuil – de Drava is schoner dan de meeste rivieren zo ver noordelijk, en de lokale bevolking houdt dat zo. Door lokaal te eten, gebruik te maken van het openbaar vervoer (waaronder een modern trolleybussysteem) en een paar Sloveense beleefdheden te gebruiken (zelfs "hallo" - dobrodošli), kunnen toeristen een diepe indruk maken en een positieve indruk achterlaten in de gastvrije straten van Maribor.
De grandioze Bab Mansour-poort van Meknes verwijst naar het keizerlijke verleden van de stad. Meknes, gelegen op 546 meter hoogte in een hoogvlakte ten noorden van het Atlasgebergte, is de zesde stad van Marokko (ongeveer 632.000 inwoners) en een van de vier "keizerlijke steden", naast Marrakesh, Fez en Rabat. Toch wordt Meknes vaak over het hoofd gezien. De stad kreeg haar eer in de 17e eeuw onder Sultan Moulay Ismail (regering 1672-1727), die Meknes als zijn hoofdstad koos en de stad vulde met weelderige paleizen, moskeeën en enorme poorten. De heerser probeerde zelfs Versailles te evenaren door Meknes het "Marseille van Marokko" te noemen – hoewel zijn flair uniek Maghrebijns was. Tegenwoordig heeft de stad een verrassend goed bewaard gebleven oude medina en kasbah, die een zeldzame mix van Andalusische, Moorse en Saadische bouwstijlen weerspiegelen. In 1996 erkende UNESCO de historische stad Meknes vanwege dit erfgoed. Toch voelt de stad nog steeds als een buitenbeentje op de meeste toeristische routes.
De stichting van Meknes dateert uit de 11e eeuw, toen de Almoraviden-dynastie de stad vestigde als een versterkt kamp. Later werd het een belangrijk landbouw- en handelscentrum onder de Almohaden. De gouden eeuw van Meknes begon echter in de 17e eeuw. Sultan Moulay Ismail, stichter van de Alawieten-dynastie, maakte Meknes in 1672 tot zijn hoofdstad. Gedurende meer dan 50 jaar stortte hij zich op een ware bouwwoede: hij bouwde een enorme graanschuur en stallen voor zijn 12.000 paarden, tientallen sierlijke mausoleums en monumentale poorten die er nog steeds staan. Bab Mansour, voltooid in 1732, diende als de indrukwekkende ceremoniële ingang tot het koninklijk domein. Ismails projecten omringden de oude medina met drie ringen van muren, waardoor Meknes een van de meest versterkte steden van Marokko werd. Zijn nalatenschap omvatte het integreren van Europese elementen (architecten uit Andalusië) in de Frans-Moorse stijl – het resultaat is een stadsgezicht met hoefijzerbogen, zellij-tegelwerk, cederhouten snijwerk en imposante kantelen. Na Ismails dood werd Meknes overschaduwd door Fès, maar bleef het een keizerlijke zetel; later diende het als hoofdkwartier onder Frans koloniaal bewind. In het onafhankelijkheidstijdperk van Marokko (na 1956) behield Meknes zijn status als regionale hoofdstad, met behoud van statige entrees zoals Bab Mansour en het nabijgelegen Place el-Hedim.
In Meknes worden Marokkaans Arabisch (Darija) en Frans gesproken, wat de Franstalige scholen en geschiedenis weerspiegelt; Berbertalen (van de lokale Aït Atta- en Miknassa-stammen) zijn grotendeels verdwenen uit de stad, hoewel traditionele muziekfestivals soms Amazigh-groepen kunnen bevatten. De naam van de stad zelf is afkomstig van de Miknasa Amazigh-stam. De cultuur van Meknes is een tapijt van Arabische en Andalusische invloeden: klassieke muziek (malhoun-poëzie) en soefi-rituelen maken deel uit van culturele evenementen, en ambachten zoals zellij-tegels en leerbewerking floreren in de souks van de medina. De keuken hier is een toonbeeld van Marokkaanse smaken: tajines van lam met pruimen of olijven, couscous met zeven groenten en stevige harira-soep zijn vaste prik. Een lokale specialiteit is pastilla – een bladerdeegtaart, vaak gevuld met duif of kip. Maaltijden bevatten doorgaans gekonfijte citroenen, komijn, koriander en zoete kaneel. Straatvoedsel bestaat onder andere uit sfenj (Marokkaanse donuts) en kebda (leverspiesjes met kruiden). Gezien de landelijke omgeving van Meknes vind je er ook verse olijven, noten en oranjebloesem. Zoals in heel Marokko wordt er vaak gezamenlijk gegeten op grote ronde schalen; muntthee wordt na de maaltijd geserveerd als gebaar van gastvrijheid.
De oude stad (Medina) van Meknes staat niet voor niets op de Werelderfgoedlijst van UNESCO. Het beroemdste monument, Bab Mansour (ca. 1732), is een enorme, rijkelijk versierde poort met ivoorkleurige zellij en ingesneden stucwerkpanelen. Vlakbij ligt de Place el-Hedim, een breed plein dat vaak wordt vergeleken met het Djemaa el-Fna van Marrakesh, maar veel rustiger is – de lokale bevolking verzamelt zich hier in cafés of straatmuzikanten treden er op in de schemering. Achter deze poort ligt de oude koninklijke kasbah: ruïnes van paleizen, moskeeën en weelderige tuinen (die tot op de dag van vandaag verborgen zijn achter hoge muren). Bijzonder interessant is het Mausoleum van Moulay Ismail (jaren 1680), een weelderig betegeld en verguld heiligdom waar de sultan zelf begraven ligt; het is buiten de gebedstijden open voor bezoekers. Andere erfgoedlocaties zijn het Sbaat-paleiscomplex, uitgestrekte stadsgraanschuren en de Sahrij Swani (een groot reservoir) dat ooit de tuinen van het paleis van water voorzag. De overblijfselen van een 14e-eeuwse Borj (forttoren) kijken vanaf een nabijgelegen heuvel uit over de stad, en buiten de medina staat het Dar al-Makhzen-paleis (19e-eeuwse koninklijke residentie). De architectuur van Meknes combineert op harmonieuze wijze islamitische en Europese elementen – dikke stadsmuren en minaretten naast door Lodewijk XIV geïnspireerde leeuwenbeelden op poortpalen.
De natuurlijke omgeving is ook betoverend. Net ten noorden van de medina liggen de wijngaarden van Meknes, in de vruchtbare Saïss-vlakte die wijnen van wereldklasse produceert (appellatie Coteaux de l'Atlas). Op slechts een klein eindje rijden liggen de eikenbossen van de uitlopers van de Midden-Atlas – mensen picknicken vaak bij de beekjes in de cederbossen van Azrou. Zelfs in de stad bieden parken zoals de Lalla 'Aouda-tuin (uit de 18e eeuw) schaduwrijke pleinen met sinaasappelbomen en fonteinen.
De grootsheid van Meknes bleef verborgen door de geschiedenis. Decennialang trokken toeristen massaal naar de pleinen van Marrakesh, het doolhof van de medina van Fès of de keizerlijke monumenten van Rabat. Meknes leed daaronder: het heeft geen internationale luchthaven en werd tot voor kort vrijwel overgeslagen door touroperators. Zelfs vandaag de dag voelt de stad zich ondergewaardeerd; de meeste reisgidsen noemen de stad slechts terloops als een dagtrip vanuit Fès (45 km ten oosten). Maar wie langer blijft, vindt een verrassend rustige oude stad (geen lange rijen of sjacheraars) en een gevoel van authenticiteit. De stille majesteit van Bab Mansour, de stilte van de koninklijke tuinen bij zonsondergang, de afwezigheid van massatoerisme – dit alles maakt Meknes een ontdekking om van te genieten.
Reis verantwoord in Meknes door de lokale gebruiken te respecteren. Kleed je bescheiden in de medina, bedek je schouders en knieën bij een bezoek aan moskeeën of heiligdommen en spreek zachtjes rond gebedstijden. Maak alleen gebruik van rondleidingen met gids voor heilige plaatsen – niet-moslims mogen bijvoorbeeld het mausoleum van Moulay Ismail alleen met een gids betreden. Let in de medina op goedgelovige locals die geld kunnen verdienen door je historische plekken te laten zien (geef altijd een fooi als ze de moeite nemen). Onderhandel beleefd in de souk; afdingen is gebruikelijk, maar vermijd beledigingen. Vraag altijd eerst om foto's van mensen en overweeg een fooi te geven. Om de lokale economie te steunen, koop handwerk (zellij-keramiek, lederwaren, babouches) van gerenommeerde coöperaties en ambachtslieden. Vermijd waterflessen en plastic voor eenmalig gebruik door een hervulbare fles mee te nemen. Beweeg vooral langzaam: Meknes onthult zijn schatten het best tijdens een ontspannen middagwandeling, een gastvrije glimlach en een voorproefje van het rustige Marokkaanse leven.
Frankrijk staat bekend om zijn belangrijke culturele erfgoed, uitzonderlijke keuken en aantrekkelijke landschappen, waardoor het het meest bezochte land ter wereld is. Van het zien van oude…
Reizen per boot, met name op een cruise, biedt een onderscheidende en all-inclusive vakantie. Toch zijn er voor- en nadelen om rekening mee te houden, net als bij elke andere vorm van…
Lissabon is een stad aan de Portugese kust die moderne ideeën vakkundig combineert met de charme van de oude wereld. Lissabon is een wereldcentrum voor street art, hoewel...
Van Rio's sambaspektakel tot Venetië's gemaskerde elegantie, ontdek 10 unieke festivals die menselijke creativiteit, culturele diversiteit en de universele geest van feestvieren laten zien. Ontdek…
Vanaf de oprichting van Alexander de Grote tot aan zijn moderne vorm is de stad een baken van kennis, verscheidenheid en schoonheid gebleven. Zijn tijdloze aantrekkingskracht komt voort uit…